Een bos bestaat uit bomen. Maar een groep bomen mag je niet automatisch ook een bos noemen. Een groep bomen is pas een bos als de bomen zo dicht op elkaar staan dat – als je omhoog kijkt - 64% van de lucht bedekt is met de projectie van de boomkruinen.
Een bos is dus een levensgemeenschap die voornamelijk bestaat uit bomen. Maar ook de ondergroei van struiken en planten behoort tot die levensgemeenschap. En dat geldt ook voor de bodem, waarin de boomwortels groeien en waarin volop ander bodemleven aanwezig is, zoals schimmels, bacteriën en insecten.
De bodemorganismen leven van de bladval van bomen, struiken en planten en verteren dat tot humus, een voedingsstof die uiteindelijk ook weer door de bomen wordt opgenomen. Bodemorganismen spelen daarmee een belangrijke rol in de kringloop van voedingsstoffen in een bos.
Insecten, mijten, pissebedden en duizendpoten verkleinen vooral het afgevallen blad en takken en produceren kleine keuteltjes. Schimmels en paddenstoelen gebruiken die keuteltjes op hun beurt als voedingsbron. De voor het blote oog onzichtbare bodemorganismen, de bacteriën, zorgen er vooral voor dat houtstof (cellulose) wordt omgezet naar nog veel kleinere koolstofverbindingen. Daarbij worden onder andere aminozuren en stikstof gevormd, belangrijke voedingsstoffen voor het bos!
Een heel belangrijke categorie schimmels zijn de mycorrhyza, schimmels (myco) die een samenleving vormen met de boomwortels (rhiza). De mycorrhyza vormen enorme netwerken in de bodem en zorgen ervoor dat mineralen en water naar de wortels gaan. In ruil daarvoor krijgen de schimmels organische stoffen terug, die de boom aanmaakt met zijn fotosynthese en naar zijn wortels transporteert. In ongestoorde bodems blijkt meer dan 90% van de bomen mycorrhiza-schimmels te hebben.
De bosbegroeiing kan in drie lagen verdeeld worden: kruidlaag, struiklaag en boomlaag. De kruidlaag heeft planten tot 1.35 meter hoog. Ook in plantenwereld is zorgen voor nageslacht de belangrijkste functie. Daarvoor moeten planten in bloei komen en vrucht gaan dragen. In bossen maken de drie verschillende lagen listig gebruik van het zonlicht: ze bloeien als het ware van beneden naar boven. Bijvoorbeeld de bosanemoon, een bodemplant die onder eiken groeit. De bosanemoon bloeit als de eikenbomen nog niet in blad staan. Hetzelfde geldt voor een vroegbloeier als de hazelaar in de struiklaag, die van ca 1.35 tot ca. acht meter hoog reikt. De eik zelf bloeit in april en mei. De planten in kruid- en struiklaag staan dan al lang in blad en kunnen met minder licht toe. Je ziet struiken ook vaak aan de randen van de bossen, de boszomen en op wat grotere open plekken. Struiken, zoals meidoorn en sleedoorn, beschermen zichzelf vaak met doorns en naalden tegen grote grazers. Alles boven de acht meter noemen we de bomenlaag.